De bekering, ofwel Kerstening, van Hongarije begon bij Taksony en werd uiteindelijk onder koning István voltooid. Volgens de legende zond paus Silvester II in januari 1001 een prachtige met juwelen bezette gouden kroon, een apostolisch kruis en een zegenbrief aan István om aan te geven dat hij hem erkende als christelijk koning. Deze erkenning van de paus was een belangrijk politiek gegeven ten opzichte van de andere Europese heersers.
István, zoon en opvolger van Géza, werd hierbij Hongarije's eerste koning (1000-1038) en onder zijn bewind kwam de kerstening pas goed op gang. De Hongaarse leiders hingen na de kerstening geen ander geloof meer aan en tot in de 20e eeuw voerden de heersers van Hongarije de titel apostolisch koning.
Stefanus (István) stichtte kloosters en kathedralen en schonk veel geld aan de kerk. Tot in de verste uithoeken van het land kregen de dorpen een kerk en een geestelijke. Hij probeerde positie van het christendom te verstevigen en de voorheen gangbare heidense gebruiken terug te dringen door middel van verschillende wetten. Hij schafte o.a. het runenschrift af en voerde het Latijnse alfabet in.
Meerdere malen kwam er opstand in Hongarije tegen het nieuwe gezag, eerst onder Péter, Instván's opvolger, en in 1046 ook tegen de kerk.
Op de laatste opstand volgde een langdurige gezagsloze periode, wat pas weer veranderde toen László I (1077-1095) aan de macht kwam. Deze László zorgde ook voor de heiligverklaring van koning in 1083.
Het Protestantisme verbreidde zich in de zestiende eeuw snel door Europa, en ook in Hongarije was destijds een groot deel protestant. Natuurlijk probeerde de katholieke kerk het verloren terrein terug te winnen en de maatregelen hiervan staan bekend als de Contra-Reformatie. Het was niet ongewoon dat heersers hun godsdienst voorkeur af lieten hangen van materiële omstandigheden, en tijdens de periode van en na de Contra-Reformatie (1600-1800) werd de protestantse gemeenschap zo zwaar gediscrimineerd dat velen terugkeerden tot de Katholieke kerk.
De Sovjets verschenen in 1945 als bevrijders, maar bleken in de praktijk veroveraars. Onder het communistische regiem werd streng toezicht gehouden op alle godsdienstige activiteiten. De grondwet van 1949 bracht (naast formele vrijheid van religie) een volledige scheiding van kerk en staat, maar pas in de jaren zestig kwam er enige ontspanning in de relatie tussen kerk en staat.
Pas in 1989 werd Hongarije weer een vrije, democratische republiek en vanaf 1990 is er vrijheid van godsdienst. De grootste gemeenschap is de Protestantse met 2,5 miljoen leden. Daarnaast zijn er Rooms-Katholieke en Orthodoxe, maar ook b.v. Joodse geloofsgemeenschappen. In 2000 vierden de Hongaren officieel dat ze 1000 jaar geleden het Christendom aannamen.
Meer achtergrondinformatie: www.keesbakker.com en www.zending.org
|